Voorgeschiedenis Jansen de Wit
De voorloper van dit bedrijf werd in 1840 opgericht door Martinus Jansen (Weert, 17 juni 1802 – 5 januari 1879), die kousenmaker van beroep was. Hij stamde uit een boerengezin dat in 1829 vanuit Weert naar Helmond was getrokken. Hier begon Martinus’ vader een winkel. Martinus werd reeds tijdens zijn dienstplicht in 1821 vermeld als faiseur des bas en ook later bleek hij dit beroep te hebben uitgeoefend. Martinus trouwde op 11 augustus 1834 met Hendrika van den Boomen. Zij was dochter van Christiaan van den Boomen, die van 1851-1859 burgemeester van Tongelre is geweest. Het echtpaar ging wonen in Stratum, verhuisde in 1837 naar Opwetten en in 1840 naar Tongelre.
Hier begon Martinus een kousenfabriek. Priesterkousen werden machinaal gebreid in de fabriek en grovere sokken werden door thuisbreisters uit de omliggende plaatsen gebreid. Dit was in feite het fabrikeurssysteem. Aldus werd Martinus kousenfabrykant. Met de hondenkar ging hij de breisters langs om garens te brengen en kousen op te halen.
Het echtpaar kreeg drie zoons: Christiaan, Jacobus en Martinus (29 augustus 1855-26 december 1929). Dezen zetten na de dood van vader Martinus het bedrijf voort. De oudste twee zoons bleven ongehuwd, maar Martinus trouwde op 16 juni 1892 te Stratum met Catharina de Wit uit Valkenswaard. Het bedrijf te Tongelre heeft nog bestaan tot 1910 en werd geleid door Christiaan en Jacobus.
Martinus en Catharina verhuisden naar Woensel en begonnen in 1892 op het Fellenoord onder de naam De Sleutel een blauwververij, kousenhandel, chemische wasserij en textielververij. Hij verkocht de priesterkousen uit het bedrijf van zijn broers, kousen uit Leiden, en fijne importkousen uit België. Ook benamingen als Eindhovensche Machinale Brejerij en Machinale Brijerij M. Jansen de Wit werden gebezigd. De laatste naam zou later de firmanaam worden. Meisjes werden opgeleid tot breister en zo kreeg het fabriekje, naast thuiswerksters, ook vaste arbeidskrachten in dienst. De boeren brachten er hun wol en haalden later de gesponnen en eventueel geverfde garens op.
Het echtpaar had een groot gezin en de zoons: Martinus (12 februari 1894-24 augustus 1929), Hendricus (24 april 1896-2 december 1950), Mathieu en Willibrord zouden een rol spelen bij de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Er werd een handvlakbreimachine van Duits fabricaat aangeschaft bij de firma D.A. de Knegt in Amsterdam, waarmee de fijne Belgische kousen in eigen beheer konden worden gebreid, De Eerste Nederlandsche fabriek van Belgische kousen was een feit. Omstreeks 1910 had men 70 mensen in dienst in de fabriek en 50 thuiswerksters. In 1914 kwam echter een kentering toen Philips, door grondstoffenschaarste gedwongen, tal van toeleveringsprocessen in eigen beheer ging uitvoeren. Hierdoor nam de concurrentie op de arbeidsmarkt toe en kon de breierij niet meer aan voldoende geschoold personeel komen.