Klompenmaker
Vanwege de aanwezige rijkdom aan wilgen en populieren kent Schijndel van oudsher een aantal ambachten als het maken van manden, hoepels en klompen. Klompen maken is een ambacht dat van vader op zoon werd doorgegeven. In het begin was het een bezigheid voor de wintermaanden om in eigen behoefte te voorzien. Maar rond 1800 ontstond er wel iets als een bescheiden centrum van klompenmakerij in de kring van de dorpen Sint-Oedenrode, Best. Liempde, Boxtel en Schijndel, van waaruit zelfs geëxporteerd werd naar Holland. Bij die ontwikkeling kan een combinatie van factoren een rol hebben gespeeld. In 1800 woedde er een hevige novemberstorm, waardoor hele bossen zijn omgewaaid. Een aantal jaren daarvoor was al vanuit Amerika een nieuwe populierensoort (de Virginische of Canadese populier, die in de meierij als snel de naam Kanadas kreeg) ingevoerd: deze boom groeide sneller en leverde meer zacht hout op dan de traditionele wilg die in de achttiende eeuw nog vaak voor klompen werd gebruikt. In ieder geval groeide het belang van de klompenmakerij in de negentiende eeuw. Halverwege die eeuw telde Schijndel zo’n 13 klompenmakerijen, waar ongeveer 60 knechtern werkten. Aan het eind van de eeuw waren er ongeveer 35 klompenmakerijen, waar rond de 70 mensen werk vonden. Tussen 1923 en 1928 waren er in Schijndel 64 klompenmakers, bij wie ruim 170 knechten en 7 kinderen tussen de 12 en 16 jaar in dienst waren. Concurrentie vanuit België en mechanisering hebben de klompenmakerij in Schijndel uiteindelijk grotendeels doen verdwijnen. Aan de Korteweg is nog klompenmakerij Van Kaathoven gevestigd, waar men een goed inzicht kan krijgen in de ambachtelijke vervaardiging van klompen. Het is nu een toeristische attractie.