De geschiedenis van de hop
Het oudste bericht over de Schijndelse hopteelt stamt al uit 1400. Het gaat dus om een traditie die heel ver teruggaat in de tijd. De lage en zure grond in Schijndel is minder geschikt voor de teelt van granen, maar des te meer geschikt voor hop.
De hopteelt heeft vroeger dan ook een zeer belangrijke rol gespeeld in en rondom Schijndel, de Schijndelnaren worden tenslotte niet voor niets ‘Hopbellen’ genoemd in de Carnavalstijd… Het telen van hop kostte de nodige inspanning en veel goede mest, en soms viel de opbrengst tegen. Maar in de archieven komen door de eeuwen heen telkens weer zogenaamde ‘hopkuilen’ voor, een bewijs dat de teelt in Schijndel een lange ononderbroken traditie kent: het loonde dus blijkbaar wel. Hop werd vaak geteeld door boeren in aanvulling op hun boerenbedrijf, dit was mogelijk doordat het oogsten van hop (omstreeks september) in een, voor de boeren, rustige periode plaatsvond. Na de oogst werden de hopbellen gedroogd. Van oudsher gebeurde dit in speciale zogenaamde esthuizen. De esthuizen waren dan ook op vele plaatsen in Schijndel te vinden. Esthuizen waren kleine huisjes (soort bakhuisjes) waarin de hop op matten werd uitgespreid en de hop op turfvuur gedroogd. Vanwege het brandgevaar waren deze huisjes dan ook op ruime afstand van de boerderijen gebouwd. De gedroogde hopbellen werden vervolgens in zakken verpakt en verkocht. Het afwegen gebeurde vanaf 1755 via officiële hopwagen: één voor Wijbosch en Lutteleinde, en één voor Elschot, de Borne en de Broekstraat. Zo’n hopwaag was een grote houten weegschaal die aan een balk in een schuur gehangen kon worden. Een hopwaag werd door het dorpsbestuur aan de pachter van de waag beschikbaar gesteld. Er was ook een hopkeurmeester, de hopmeter, die de kwaliteit van de aangeboden hop moest bewaken.
Schijndel telde omstreeks de 18e eeuw ook maar liefst zeven brouwerijen.