De verhuizing naar Schijndel
Er werd gekozen voor Schijndel, waar nog geen grote industrieën waren en wat ver genoeg van Eindhoven lag om de invloed van Philips niet te merken. Slechts enige industrialisatie bestond in de vorm van fabriekjes voor klompen en hoepels. Twintig Schijndelse meisjes leerden het vak van kousenbreister in Woensel, men kocht enkele herenhuizen aan De Kluis en begon in 1915 met de fabriek. Vrijwel direct werd een stuk grond aan de Hoofdstraat gekocht waar in 1917 de productie begon. Dit was M. Jansen-de Wit Stoomkousenfabriek. Er werkten aanvankelijk 70 mensen, onder wie 66 vrouwen. De leiding van het bedrijf was in handen van Martinus jr. (Martien), die de commerciële leiding had, en Hendricus (Harry), die de dagelijkse leiding op zich nam. De gasmotor uit Eindhoven had hier een gasgenerator nodig, want het plaatselijke gasfabriekje was al gesloten. De motor wekte ook elektriciteit op voor de verlichting, wat nieuw was voor het dorp dat pas in 1920 op het elektriciteitsnet zou worden aangesloten. Ook de fabriek werd hierop aangesloten en er werden rondbreimachines aangeschaft.
In 1919 kwam ook Mathieu Jansen naar Schijndel. Na enige jaren van stagnatie overschreed het aantal personeelsleden de 100 in 1924, waarna zich een sterke groei inzette. Steeds meer handelingen konden met behulp van steeds geavanceerder machines worden gemechaniseerd. In 1923 werd rayon in de kousenindustrie geïntroduceerd, waarvan zogenaamde sjanskousen werden gebreid, de voorloper van de nylonkous. Deze rayon werd geleverd door de Algemene Kunstzijde Unie te Arnhem. Deze kousen, waarvoor verfijnde machines noodzakelijk waren, verdrongen de grove kousen van de markt. In 1924 werden de machines van het stilgelegde bedrijf Zuid Nederlandse Textiel Industrie te Aalst overgenomen. Ook een ververij was vereist, daar kunstzijden kousen ná het breien moesten worden geverfd. Daartoe moest diep grondwater worden aangeboord en onthard.
Op 1 januari 1925 werd een nieuwe bedrijfsvorm gekozen, de firma M. Jansen de Wit’s Stoomkousenfabriek, en de merknaam, voorheen Hama, werd nu Mahama naar de voornamen van de broers die vanaf nu alle drie de scepter gingen zwaaien. Ook Willibrord (Wim) bestudeerde nu het kousenmakersvak in Engeland. Er kwamen met dessins versierde kousen en daartoe werd een Jacquardmachine aangeschaft. In 1927, het jaar dat Wim in de zaak kwam, was het personeelsbestand gestegen tot 347. De steeds ingewikkelder machines vergden reparatie- en onderhoudswerkplaatsen. Vervolgens werden acht geavanceerde Cottonmachines aangeschaft en om het geld daarvoor vrij te maken werd de firma op 1 mei 1929 omgezet in een Naamloze Vennootschap. Voor de bediening van de nieuwe machines werden Duitse arbeiders uit Saksen aangetrokken. Uiteindelijk leerden de Schijndelnaren het vak.
Ook in de crisistijd groeide het bedrijf. Men kocht de inventaris van een spinnerijtje in Geldrop, De Helze genaamd, dat tijdens de Eerste Wereldoorlog was ontstaan en in de crisistijd failliet was gegaan. Aldaar werd een eigen spinnerij opgezet onder leiding van Hendricus. Deze breidde uit en telde in 1940 al 150 tot 200 arbeiders.
Het Schijndelse bedrijf had in 1934 reeds 768 mensen in dienst, in 1938 werd de duizendste medewerker verwelkomd en in 1939 werkten er 1435 mensen. In 1939 begon men een vestiging in Turnhout en op 1 februari 1940 werd ook daar een Cottonmachine in werking gesteld.