Oorlog, wederopbouw en neergang
Bij de bezetting bleven de fabrieken onbeschadigd, maar een klein aantal nazigezinde Duitse arbeiders probeerde nog kwaad aan te richten. Ze moesten echter onder dienst en verdwenen. Het bedrijf breidde aanvankelijk nog verder uit en betrok ook een pand aan de Herengracht 318 te Amsterdam. In mei 1943 brak er een landelijke staking tegen de bezetter uit waaraan ook de arbeiders in Schijndel deelnamen, en de fabriek werd gebruikt als geheime vergaderplaats voor vertegenwoordigers van de gijzelaars van het Gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel, waaronder Wim Schermerhorn. Op 17 september 1944 landden de Amerikaanse parachutisten in Schijndel maar pas op 22 september werd Schijndel bevrijd. Krijgsgevangen Duitsers werden in de kousenfabriek ondergebracht en vervolgens afgevoerd. Maar de Amerikanen bleven niet en de Duitsers kwamen terug, want Schijndel lag juist buiten de corridor. Nu werd luchtafweergeschut op de kousenfabriek geplaatst en op 26 september 1944 werd Schijndel door de geallieerden gebombardeerd, waarbij zeer veel schade werd aangericht. Ook de fabriek was zwaar getroffen en werd daarna nog geplunderd door de vluchtende bezetters. Uiteindelijk werd Schijndel definitief bevrijd op 27 oktober 1944.
Men begon met het herstel van de fabriek en in januari waren de gebouwen winddicht. De machines werden hersteld en in april 1945 werd de eerste kous geproduceerd. Er werden machine-onderdelen gekocht, soms werd een enkele machine uit twee kapotte machines samengesteld. Ook de spinnerij in Geldrop werd hersteld. In 1955 werkten hier 233 mensen. In 1946 waren er weer 1116 personeelsleden en in 1947 begon men met nieuwbouw. Toen werd, in 1948, de nylonkous geïntroduceerd. Ook los daarvan nam de productie snel toe en in 1951 werkten er meer dan 2000 mensen in de fabriek. Mede dankzij de Marshallhulp kon er veel worden geïnvesteerd. Het bedrijf groeide en ging voor de export produceren. In Schijndel waren niet genoeg werkkrachten voorhanden en er ontstonden ateliers in de omliggende plaatsen. In 1948 gebeurde dit reeds in Oploo en Uden, in 1949 in Boxmeer, in 1951 in Veghel en in 1953 in Sint-Oedenrode. In totaal werkten er 400 meisjes in de ateliers, en zelfs in een aantal zusterkloosters hield men zich bezig met het afwerken van de kousen. In de eigenlijke fabriek werkten in 1953 2100 mensen. Ook de personeelsbezetting in Turnhout nam toe, van 30 in 1948 tot 156 in 1954. In Schijndel werkte toen de helft van de werkende bevolking in de fabriek van Jansen de Wit. Het bedrijf werd betiteld als de grootste kousen- en sokkenfabriek van West-Europa. Halverwege de jaren 60 werden vanwege krapte op de arbeidsmarkt Spaanse gastarbeiders aangenomen. Tussen 1965 en 1974 hebben er een kleine 300 Spanjaarden gewerkt.
Bij het 40-jarig bestaan in 1955 kreeg het bedrijf het predicaat Koninklijk. Nog groeide het bedrijf, bekend om de brandnames ‘B.X’, ‘Veronica’, ‘Jovanda’, ‘Setter Set’ en ‘MAHAMA’, gedurende een vijftiental jaren, maar begin jaren 70 van de 20e eeuw ontstonden ernstige moeilijkheden door een toenemende concurrentie, aanvankelijk vooral vanuit Italië, Oost-Europa en Israël, en door de problematiek van de opvolgingskwestie van de derde generatie, de twee oliecrisissen en de algehele malaise in de Nederlandse textielindustrie. In 1974 besloot het kabinet om aan regeringssteun de voorwaarde te verbinden dat Jansen de Wit moest fuseren met een andere kousenfabriek, en wel Danlon Hin uit Emmen. Met deze fabriek ging het echter nog veel slechter en veel geld verdween in een bodemloze put. Toen ook nog de panty-productie om politieke redenen naar Emmen werd verplaatst en niettemin op beide locaties 400 ontslagen vielen, vond in januari 1977 een demonstratie van Schijndelse burgers plaats, waarbij burgemeester Scholten in een bewogen toespraak het regeringsbeleid hekelde. Op 3 januari 1985 ging het bedrijf failliet en de arbeiders werden ontslagen. Het werd opgekocht door Nedac-Sorbo. Nog even werd onder die naam de productie voor korte tijd hervat, vanwege de toenemende vraag door het koude winterweer. Daarna viel het doek voorgoed. De indrukwekkende betonnen fabrieksgebouwen werden gesloopt. Tijdelijk ontstond het gat van Schijndel, waar uiteindelijk woningcomplexen zijn verrezen.
Ook gebleven is het Jansenpark te Schijndel, dat in 1955 tegenover de fabriek werd aangelegd en in 1975 aan de gemeente Schijndel werd geschonken. In dit park worden de diverse leden van de familie Jansen herdacht met een borstbeeld, en herinnert het beeld de kousenbreister aan de vele werkneemsters die hier hun brood hebben verdiend.